56 | Nederlands
Automatische uitschakeling
Als ca. 120 minuten lang geen toets op het meetgereed-
schap wordt ingedrukt, schakelt het meetgereedschap auto-
matisch uit om de batterijen te sparen.
Als u het meetgereedschap na de automatische uitschake-
ling weer wilt inschakelen, kunt u de aan/uit-schakelaar (4)
eerst in de stand „Off" duwen en het meetgereedschap ver-
volgens weer inschakelen, of u drukt op de toets voor laser-
functie (3).
Om de automatische uitschakeling te deactiveren (bij inge-
schakeld meetgereedschap), de toets laser-gebruiksmodus
(3) minimaal 3 sec. ingedrukt houden. Als de automatische
uitschakeling is gedeactiveerd, knipperen de laserstralen
even ter bevestiging.
Aanwijzing: Als de gebruikstemperatuur boven 45 °C komt,
kan de automatische uitschakeling niet meer worden gede-
activeerd.
Als u de automatische uitschakeling wilt activeren, schakelt
u het meetgereedschap uit en weer in.
Modi
Het meetgereedschap beschikt over meerdere modi. U kunt
op elk gewenst moment tussen de modi wisselen:
– Kruislijn- en puntmodus (zie afbeelding A): het meetge-
reedschap toont een horizontale en een verticale laserlijn
naar voren evenals telkens een laserpunt verticaal naar
boven en naar beneden.
– Horizontale modus (zie afbeelding B): het meetgereed-
schap toont één horizontale laserlijn.
– Verticale modus (zie afbeelding C): het meetgereed-
schap toont één verticale laserlijn.Bij een plaatsing van
het meetgereedschap in de ruimte verschijnt de verticale
laserlijn op het plafond boven het bovenste laserpunt uit.
– Puntmodus (zie afbeelding D): het meetgereedschap
toont telkens een laserpunt verticaal naar boven en naar
beneden.
Om van modus te wisselen, drukt u zo vaak op de toets voor
lasermodus (3) tot de laserstralen in de gewenste modus
worden getoond.
Alle modi zijn zowel met automatische nivellering als met
hellingsfunctie mogelijk.
Alle modi zijn geschikt voor het gebruik met de laserontvan-
ger (19).
Automatische nivellering
Het meetgereedschap bewaakt tijdens het gebruik op elk
moment de positie. Bij plaatsing binnen het zelfnivelleerbe-
reik van ±4° werkt het met automatische nivellering. Buiten
het zelfnivelleerbereik wisselt het automatisch naar de hel-
lingsfunctie.
Werken met automatische nivellering
(zie afbeeldingen A–D)
Plaats het meetgereedschap op een horizontale, vlakke on-
dergrond en bevestig het op de draaihouder (11) of het sta-
tief (21).
1 609 92A 5EN | (20.03.2020)
De automatische nivellering compenseert automatisch onef-
fenheden binnen het zelfnivelleerbereik van ±4°. Zodra de
laserstralen continu branden, is het meetgereedschap klaar
met nivelleren.
Als de automatische nivellering niet mogelijk is, bijv. omdat
het standvlak van het meetgereedschap meer dan 4° van de
horizontale lijn afwijkt, dan knipperen de laserlijnen eerst
2 seconden lang in een snel ritme, daarna om de 5 seconden
meermaals in een snel ritme. Het meetgereedschap bevindt
zich in de hellingsfunctie.
Voor verder werken met de automatische nivellering plaatst
u het meetgereedschap horizontaal en wacht u de zelfnivel-
lering af. Zodra het meetgereedschap zich binnen het zelfni-
velleerbereik van ±4° bevindt, branden de laserstralen conti-
nu.
Bij schokken of veranderingen van positie tijdens het gebruik
wordt het meetgereedschap automatisch opnieuw genivel-
leerd. Controleer na het nivelleren de positie van de laser-
stralen met betrekking tot referentiepunten om fouten door
een verschuiving van het meetgereedschap te voorkomen.
Werken met hellingsfunctie (zie afbeelding E)
Plaats het meetgereedschap op een hellende ondergrond.
Bij het werken met de hellingsfunctie knipperen de laserlij-
nen eerst 2 seconden lang in een snel ritme, daarna om de
5 seconden meermaals in een snel ritme.
In de hellingsfunctie worden de laserlijnen niet meer genivel-
leerd en lopen niet meer noodzakelijk loodrecht op elkaar.
Mauwkeurigheidscontrole van het
meetgereedschap
Nauwkeurigheidsinvloeden
De grootste invloed oefent de omgevingstemperatuur uit.
Vooral vanaf de grond naar boven toe verlopende tempera-
tuurverschillen kunnen de laserstraal afbuigen.
Omdat de temperatuurverschillen bij de grond het grootst
zijn, dient u het meetgereedschap vanaf een meettraject van
20 meter altijd op een statief te monteren. Plaats het meet-
gereedschap bovendien indien mogelijk in het midden van
het werkvlak.
Naast externe invloeden kunnen ook toestelspecifieke in-
vloeden (zoals val of sterke stoten) leiden tot afwijkingen.
Controleer daarom de nivelleernauwkeurigheid, telkens
voordat u begint te werken.
Controleer altijd eerst de hoogte- en nivelleernauwkeurig-
heid van de horizontale laserlijn en daarna de nivelleernauw-
keurigheid van de verticale laserlijn.
Als het meetgereedschap bij een van de controles de maxi-
male afwijking overschrijdt, dient u het door een Bosch-klan-
tenservice te laten repareren.
Hoogtenauwkeurigheid van de horizontale lijn
controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject van 5 m op een
vaste ondergrond tussen twee muren A en B nodig.
– Monteer het meetgereedschap dicht bij muur A op een
statief of plaats het op een stevige, vlakke ondergrond.
Schakel het meetgereedschap in en kies kruislijnmodus.
Bosch Power Tools